De spectaculaire voettocht van Landmannalaugar naar Skógar via Þorsmörk is een van de mooiste lange afstandswandelingen ter wereld. De afgelegen IJslandse trail loopt over lava, mos en ontsnappend stoom, heuvels van ryoliet en rivieren zonder bruggen. Lonely Planet voorspelde twintig jaar geleden dat de tocht net zo populair zou worden als de Peruaanse Incatrail.
Wandelaars lopen meestal van noord naar zuid, om te profiteren van het netto hoogteverlies. Ze nemen bus T22 uit Reijkjavik, naar het beginpunt van de trail in de Landmannalaugarvallei. Het gedrongen voertuig heeft voorwielaandrijving om makkelijk een rivier te kunnen doorkruisen of glibberige hellingen te pakken. De ringweg houdt namelijk al na 90 kilometer op bij het dorp Hella, waar de toch verder gaat over ongeasfalteerde landwegen.
Elke passagier is een toerist met rugzak, zodat het laadruim twintig minuten voor vertrek al uitpuilt. Maar de chauffeur, in groen uniform van de busmaatschappij en met witte sokken in sandalen, duwt er één voor één meer bagagestukken tussen. In de winter beoefent hij vast een beroep waarvoor engelengeduld nodig is, leraar of dominee misschien. Voor de meeste IJslanders zijn meerdere banen namelijk geen uitzondering maar regel en veel busroutes zijn alleen operationeel in de zomermaanden. Dan ligt het burgerleven stil en stroomt het land vol toeristen. Inclusief plas- en fotopauzes bereikt de bus Landmannalaugar in vijf uur.
Niet iedereen is in Landmannalaugar om te hiken. Naast sommige van de ruim vijftig tentjes liggen mountainbikes. Andere kampeerders zijn met terreinwagens gekomen en hebben barbecues bij zich. Tussen riet verscholen vult een geothermische bron een meertje waarin toeristen badderen tot ze helemaal rozig zijn of hun bus weer vertrekt. In een afgebakende wei van kiezelstenen staan IJslandse ponies die je kunt huren voor een ritje kunt.
Fanatieke wandelaars kunnen meteen vanuit de bus met de meerdaagse voettocht beginnen. Zo’n drie uur bergopwaarts is er namelijk al een hut waar je kunt overnachten of je tent opzetten, de Hrafntinnusker op 1100 meter hoogte. Maar in de praktijk slaapt daar zelden iemand. Het is een gure, desolate plek, terwijl drie uur verderop het magische Altfavatn wacht. De meeste wandelaars vertrekken daarom de volgende ochtend vroeg. Bij een Pipo de clown-achtig winkeltje kun je als het moet je mondvoorraad aanvullen. De tocht zal zeker vier dagen duren.
De voettocht begint achter de opzichtershut met een korte klim de valei uit. Het paadje van lavazand is meer zwart dan grijs door eerdere regen. Aan weerszijden hebben gras en mos houvast. Al snel zijn de ochtendspieren opgewarmd en openbaart zich het Laugahraun lavaveld, zo grillig dat het eigenlijk het Laugahraun-sprookjesbos zou moeten heten. Het pad kronkelt als een smalle dijk door tussen bemoste uitstulpsels en spelonken. Het is hier doodstil en je kunt kilometers ver kijken. Richting noordwesten rijkt een gifgroene beemd tot hij niet verder kan.
Een trui in zo’n kleur zou je ogen pijn doen maar in de natuur is dit juist oogverblindend mooi. Het fosforiserende groen blijkt mos. Diep, zacht en verraderlijk, met het karakter van drijfzand. Er ligt een kabbelend beekje in verzonken. Associaties met Wachttorentekeningen van het paradijs dringen zich op, maar dan zonder de kitsch en menselijke figuurtjes. Alleen een paar schapen. De natuurlijke afzetting langs hun grazige weide zijn bergen in de gekste kleuren ryoliet. Dit vulkanische gesteente is een sneller afgekoeld zusje van graniet, met fijnere kristallen. Zij draait haar hand niet om voor alle scharkeringen rood, bruin, zwart, geel en zelfs groen.
Het panoramische lavabos gaat over in beschuitbrosse heuvels. Glooiingen benemen het zicht op de oorsprong van in de verte opstijgenden dampen. De aarde blaast stoom af. Eerst is er geluid; gepruttel, gepiep en gesudder. Dan geur. Het lijkt op rotte eieren maar meurt puurder en zachter dan het zwavel in stinkbommetjes. Tot slot doemt het beeld op: borrelende lichtbauwe en geelgrijze aarde in stoom gehuld. Het roept associaties op met inwendig puisten uitdrukken, wat gepaard gaat met veel rookwolken.
Dit landschap overtreft de graphics in computerspelletjes, met na elke zigzag in het pad of beklimming van een helling subtiele verrassingen. De bodem verandert in zwavelklei. Het hecht zich aan je schoenen en droogt op als een schoonheidsmaskertje. Afdalend in Storihver kruist het pad ondiepe riviertjes met glashelder water. Waar een razendkolkend gat kokend water naar buiten pulseert komt het geluid weer als eerste. Het klinkt als het gedender van een snelweg.
Het pad kruipt naar duizend meter boven zeeniveau. Sneeuwvlakken tekenen de vulkanische heuvels als Fries stamboekvee. Het uitzicht is wijds met rookpluimen die versmelten met wolkenflarden. Een platte gletsjer doet een een ijskap na. Smeltende sneeuwbruggen helpen nu nog bij het klauteren en traverseren van dit IJslandse hooggebergte.
Waar de woeste lavagronden met stukjes glinsterend obsediaan worden bedekt door sneeuw, maken latten met roodgeverfde uiteinden het eenvoudig het pad te blijven volgen. Links, in zuidoostelijke richting, ligt de ijskap Kaldaklofsfjoll. Een stevige afdaling volgt, met aan weerszijden van het pad knalroze bloemetjes tegen zwart lava en af en toe een glimp van het meer Alfavatn, dat na zeven uur lopen het eindpunt zal zijn. Maar eerst nog de Grasshagakvisl oversteken, het eerste riviertje zonder brug. Drie stappen en een sprong – en een natte broekzoom.
Dag twee vervolgt over een koolgrijs karrespoor dat na anderhalve kilometer de eerste rivier zonder brug kruist, op de kaart aangegeven met een omcirkeld zwaluwstaartje: doorwaadbare plaats. Experimenteren met oversteekmethodes is deels noodzaak en deels onderdeel van de lol. Ik verruil mijn wandelsokken voor een dik wollen paar en steek rennend over met schoenen aan en broekspijpen opgerold. Stoere man gaat op blote voeten. Die worden snel pijnlijk in gletsjerwater dus tempo houden is belangrijk. Zelfverzonnen mantra’s kunnen van pas komen (heerlijk warm water heerlijk warm water). Anderhalf uur verderop gaan onze broeken uit voor het doorwaden van de diepere Bjaffalakvisl.
Dit keer steek ik over op sokken. Sommige wandelaars hebben sandaalslippers bij zich, maar ook zij krijgen te maken met verontrustende elementen als krachtige stroming en hobbelige keitjes. Bovendien zie je als je naar beneden kijkt niet je eigen voeten of de rivierbodem, maar alleen duizeligmakend bewegend water. Op de oversteek volgt een valei als een reusachtige pastaschaal, met een rafelrand van lavabergen. Lava toont zich hier in alle stadia van verkruimeldheid; as, zand, gravel, grind, brokken, keien, heuvels, rotsen en bergen. Het pad is een afwisselend samenraapsel van grind en zand waar hier en daar leisteenachtige plakken uitsteken.
Concentraties bloemetjes lijken ter opvrolijking over deze lavawoestijn uitgestrooid. In tinten roze van licht naar donker bloeien seapink, viooltjesachtigen die fladderen en bloesem die op heide lijkt. Verderop ligt eentonigheid op de loer, al is het desolate landschap niet vijandig dankzij mos op de bergen. Dicht langs de rand van zachte zanderige heuvels zijn de paadjes scheef en wemelt het –voor het eerst- van de tegenliggers. Veelal IJslandse tieners die loodzware rugzakken zeulen met bungelende pannetjes en aangebonden gitaren. Na vijfenhalf uur wandelen is de Botnar nabij. De hut kijkt uit over ravijnenlandschap en biedt uitzicht op Entujokull, een kolossaale uitloper van een van de grootste gletsjers in Europa, de Myrdalsjokull. De ijstong is geribbeld met mintblauwe kloven. De smoezelige strepen komen van schuivend ijs dat lava van de ondergrond schraapt en tergend langzaam centrifugeert.
Met mos bekleed ravijngebied is het decor voor het grootste deel van de derde dag. Op de voorgrond van het wijdse landschap liggen zachte vulkaanheuveltjes, veel bloemen en een berg in de vorm van een neushoorn. Het pad ligt als het ware op een plateau en laat de eerste anderhalve kilometer het uitzicht op de gletseruitloper niet meer los. De route slingert soms tijdelijk naar beneden om met een loopbrug een spelonk over te steken waar witgrijs gletsjerwater doorheen raast.
Elk gebied met berkeboompjes en struiken wordt door IJslanders onmiddelijk tot nationaal park uitgeroepen. Zoals Torsmork, het Bos van Tor. Wat wij zien als ordinair struikgewas is hier een delicatesse. In dat licht bezien is het bedwingen van een woeste rivier als de þröngá wel een redelijk offer. Maar de oversteek is nergens ondiep, het water wild stromend en ondoorzichtig door meegesleurd gruis. De reisgids beveelt solisten dringend aan om een skistok te gebruiken of een andere vorm van steun (‘and don’t look down!’). Zelfs stoere man gaat dit keer op schoenen, zonder broek of sokken. Hij staat gelukkig al aan de overkant als ik ondanks alle mentale voorbereiding stuikel. Ik ga kopje onder in het gletsjerwater en wordt bijna meegesleurd als stoere man mij opvist. Skistokken? Je kunt maar beter een anker bij je steken.
Veel wandelaars houden het in het lieflijke Torsmork voor gezien en pakken er de bus naar Reijkjavik of Skaftafel. Maar een lange dag doorlopen biedt een spectaculaire doorsteek tussen twee van de grootste gletsjers in Europa. Aan de andere kant van de pas wacht Skogar met uitstekende hotels, maaltijden en wijn. De wandeling begint tegen hellingen die ondanks hun hoek van bijna 85 graden weelderig zijn begroeid met gras en wilde bloemen. De gletsjers Myrdalsjokull (links) en Eyjafjallajokull laten zich al zien en ook een gierende wind die wolkjes lava-as de lucht injaagt. Achterom liggen in de verte de heuvels van Landmannalaugar. Na steil klimmen volgt op 800 meter een langgerekt, onbeschut plateau dat veel wind vangt – en vandaag ook regen. Misschien altijd, want het weer hier heeft de naam het beroerdst te zijn in heel IJsland.
Het maakt die reputatie waar op de laatste vijftig meter naar het hoogste punt, waar keiharde wind het beetje grip dat bergschoenen op gravel kunnen hebben neutraliseert. Voor een stap vooruit en omhoog zijn soms vijf pogingen nodig. Laag blijven en proberen onder de wind door te kruipen, maakt weinig verschil; zelfs met 74 kilo (gevulde rugzak inbegrepen) word je bijna van de berg geblazen. De pas zelf, over sneeuwvlakten en langs twee Zwitsers aandoende berghutten, is kinderspel. Net als de afdaling van een uur of vier naar Skogar. Alleen houden regen en wind niet meer op en is het zicht beperkt tot een meter of vijf. Dat benadrukt dat de weersgesteldheid een wandeling kan maken of breken. Welke van die twee het wordt is gezien het IJslandse klimaat niet goed te voorspellen. Alleen daarom zal deze tocht nooit zo populair worden als de Incatrail. Maar hij is minstens zo spectaculair. Twintig jaar na de voorspelling van Lonely Planet staat hij bovendien toch maar mooi op de vijftiende plaats in de “37 Best Walks in the World“. De Incatrail prijkt op nummer 1.
© Sitara Morgenster